vrijdag 1 oktober 2010

Oneliners en zinvolle zinnen uit TIRZA

TIRZA  - Arnon Grunberg

Waarom moet alles worden uitgesproken, waarom kun je de dingen niet met rust laten, waarom heb je geen respect voor de stilte? 62

De waarheid kan me geen pijn doen. De stilte vind ik pijnlijk. De leugens. Het heimelijke gedoe. 62

Ik ben niemand. Mijn ego was groot, maar ik heb het gehalveerd en jij hebt het vermalen tot een gehaktbal. 65

Jörgen Hofmeester, de vader die nu bijna klaar is met zijn vaderlijke taken. De opvoeding zit erop, hij zal weer tijd voor zichzelf krijgen, al heeft hij geen idee wat hij met die tijd moet beginnen. De rest van zijn leven ligt voor hem als een woestijn. 76

Hij probeert zich zijn leven te herinneren toen hij nog geen dochters had, toen hij nog geen functie had, toen hij, zoveel moest hij achteraf bekennen, door de ruimte zweefde als een ongeleid projectiel. 85

Wat was vrijheid als je geen geld had om die te bekostigen? Alleen de rijken waren vrij en zelfs die niet altijd. 86

Geld hoort te groeien. Het is vruchtbaar en in de juiste handen vermenigvuldigt het zich als onkruid. 92

Het eigen lichaam was een ongemak geworden. Een instrument dat niet meer voldeed, en dat hij eigenlijk zou moeten weggooien, ware het niet dat er geen vervanging was. Dat was de ouderdom, die vandaag was begonnen, op de trap. 110

‘Waarom weet ik niet?’ vroeg hij zacht. ‘Waarom vertelt niemand me iets? Waarom weet ik altijd alles als laatste?’
‘Omdat je nooit iets vraagt,’ zei de echtgenote. ‘Je vraagt niets. Besta je eigenlijk wel? Leef je hier wel met ons?’
Dus dat is het, dacht hij, ik vraag nooit iets. Maar hoe vraag je bepaalde dingen? En wanneer? Bij het dessert? Of op zondagmiddag, als het regent? 112

Veel kwam hem onbegrijpelijk voor, de mensen, zijn eigen gezin, de opvattingen van de mensen, onbegrijpelijk en onbekend. Hij kon er niet in doordringen. Niet in hun opvattingen, niet in de mensen zelf. 114

De overmoed die die man uitstraalde, die zoveel mensen tegenwoordig uitstraalden, de zelfverzekerdheid, het gebrek aan geleden nederlagen, de vanzelfsprekendheid waarmee ze aanspraak maakten op van alles en nog wat, het idee dat alles te koop was of te huur, zelfs zijn dochter, dat verachtte hij. Een non had hem, toen hij nog op de middelbare school zat, geleerd dat menselijkheid een kwestie van nietigheid was. Hoe beter je je eigen nietigheid doorziet, hoe menselijker je wordt. Ze kenden geen nietigheid meer, de mensen, ze waren hun eigen nietigheid glad vergeten. Ze waren ertegen in opstand gekomen, maar ze zouden daar een hoge prijs voor betalen. Zonder nietigheid ging het niet. 118

Hij was, wat was hij? Hij wist niet meer wat hij was. Of toch, hij wist het, ongeluk, dat was hij. Een brok ongeluk, ongeluk gemaakt van botten, vlees en wat hersenen. 121

Kennelijk maakte het niet uit hoe oud je werd, vierenvijftig, achtenvijftig, tweeënzestig, als er eenmaal een geslagen schooljongen in je was komen wonen en je die niet tijdig verjoeg, dan bleef hij er altijd. 131

We moeten boeken gaan maken voor mensen die geen tijd hebben om te lezen. 134

Je moest de zweep van de fantasie over de werkelijkheid leggen, anders zou die werkelijkheid je als een steigerend paard uit het zadel werpen. 141

Je kunt je kinderen niet beschermen, Jörgen. Niet hun hele leven. Hoe meer je hen beschermt, hoe zwakker ze worden. Je moet hen voorbereiden op de wereld. 147

We zijn allemaal wel eens onszelf niet. Het zou erg saai worden als we altijd allemaal onszelf zouden blijven, meneer Hofmeester. 157

Ook de jeugde heeft recht op beleefdheidsleugentjes. 161

Hij probeert hen aan te moedigen. Hij wil niet dat ze de hoop opgeven. Verlegenheid kan een vloek zijn. Nooit de hoop opgeven, daar gaat het om. Wat er ook gebeurt. De hoop niet opgeven. Doorgaan. 161

Een gezin is een constructie van tradities. 162

Hun eerste kennismaking, de eerste dagen, de eerste weken. De tijd dat je een onbeschreven blad bent voor de ander, de vrijheid die dat met zich meebrengt, het geluk. 162

De hel waren niet de anderen. Hij was het zelf. De hel zat diep in hem. Verankerd, verborgen en onzichtbaar, maar wel levend en warm. Gloeiend heet. 163

Om de liefde voor kunst en cultuur bij te brengen, moet je kinderen op hun tenen laten staan. 169

Hij had geen talent voor vriendschap, zoals anderen geen talent hebben voor tekenen of vreemde talen. Juist daarom had hij graag een muziekinstrument willen spelen. In plaats van met hen te praten, had hij muziek voor de mensen willen maken. 170

Hij straalt datgene uit waaraan iedereen behoefte heeft. Vertrouwen, niet alleen in de toekomst, in alles. In het leven zelf. In de goedheid van alles wat leeft. Een intens vertrouwen straalt hij uit. 171-2

Zijn lust was een gedresseerd schaap dat kunstjes vertoonde voor een klein, maar trouw publiek. 175

De wereldeconomie was een vijand die de stilte niet zou doorbreken. Hij zou niet warm worden van deze vijand. Hij kon de wereldeconomie nooit omhelzen om haar zachtjes dood te bijten. De wereldeconomie had geen gezicht. 176

Zijn dochters moesten doen wat hij niet had gedaan, wat hij verzuimd had te doen, wat hij door omstandigheden had nagelaten te doen: uitblinken. 183

Voor het eerst van zijn leven begon hij te bidden. Niet met woorden, een zingen was het, een gezoem. Inwendig zoemde hij als een groot insect. 184

Er zijn dingen waarover je niet praat. Je legt je erbij neer, maar erover praten, nee. 187

Schaamte heeft de ander nodig. Je schaamt je omdat je denkt dat de ander kijkt, omdat je wéét dat de ander kijkt. 188

We, ziet u wel dat het bestaat. Wij met zijn tweeën, wij zijn een ‘wij’. Of u het nou leuk vindt of niet. We zijn een ‘wij’. 193

‘Meneer Hofmeester,’ zegt ze, terwijl ze nog steeds over haar arm wrijft, ‘wordt u wel eens
zachtjes geaaid?’ 195

Volgens Spinoza kun je niet gelukkig zijn als jouw geluk anderen ongelukkig maakt. 199

Hij is er zonder er te zijn. De man die niemand opvalt, zo kan hij worden genoemd. 201

Een eindeloze reeks overnames is het liefdesleven van de mens. 204

Het vel van de sardines is zo mooi, het is mooier dan het vel van de mens, maar hij moet toegeven dat hij nog nooit heeft gezien hoe menselijk vel eruitziet als je het bakt in een pan. 206

‘Je bent natuurlijk ook heel, hoe zal ik het zeggen, Tirza, je bent mager. Niet? Mag ik het zo zeggen?’
‘Bedoel je dat ik geen borsten heb?’
‘Nee, nee, dat bedoel ik niet. Die komen. Die zijn onderweg. Ze hebben vertraging. Misschien is dat het. Je moet je voorstellen dat ze in de trein zitten, je borsten, en dat ze een beetje vertraagd zijn omdat ergens een wissel verkeerd stond, maar ze komen, geloof me.’ 217

Wat is een mens zonder taak? Niets. Het bakken van sardines, dat is zijn taak vanavond. 224

‘Hij gebruikt je.’
‘Ik hem ook. Dat is houden van. Wederzijds gebruik. Respectvol gebruik.’ 226

Mensen hebben warmte nodig. Daarop leven ze. Die warmte is geen misdaad. Het gebrek eraan is de misdaad. 232

‘Ze vinden mij ook niet aardig.’
‘Dat valt wel mee. Geloof me. Er zijn mensen die je liggen en er zijn mensen die je minder liggen.’ 241

Wat het ook is dat je dwarszit. Het is zo erg niet. Goed, je bent gezakt, je eet geen vis, niemand vindt je aardig, maar over veertig jaar, als je ongeveer mijn leeftijd hebt, denk je: ik
maakte me druk om niets. Het ergste moest nog komen. 242

Geen woorden meer, eindelijk geen woorden meer. Daden.  247

Zoals Tolstoj op het eind van zijn leven de kunst afwees, zo komt Hofmeester de seksualiteit voor: ‘Eitle Kurzweil müssiger Menschen.’ 252

Soms moet je spelen dat je iemand anders bent. Dat is gezond. Je moet flexibel omgaan met je identiteit. Alleen gekken blijven de hele tijd wie ze zijn. (…) Om niet helemaal gek te worden moeten we spelen. Om ons verstand niet te verliezen. We hebben geen keus. Hoe intelligenter je bent, hoe beter je kunt spelen. 256

Vader en dochter staren naar Hofmeesters echtgenote. Ze is in een andere wereld. Die van de begeerte die gepaard gaat met lichte dronkenschap. 258

Maar hij had het misschien verkeerd begrepen. Wat is eigenlijk ‘blijven eten’? In de wereld van Tirza betekent ‘blijven eten’ wellicht meer dan alleen eten. Wat is in godsnaam de ware betekenis van ‘blijven eten’? 259

Betalen is vrijheid. Betalen is waardigheid. 267

Over het voorval in de schuur werd niet gesproken, en dat was misschien maar beter ook. Over voorvallen valt weinig te zeggen als ze eenmaal zijn voorgevallen. 278

Dat was de essentie van het vaderschap voor hem: bemoedigend toekijken. 282

Ergens in zijn leven moet zich de breuk hebben voltrokken van veelbelovend naar onaanzienlijk, maar hij kan zich geen breuk herinneren. De breuk heeft zich ongemerkt voltrokken. 284

Dat is wat hij aan het doen is, als een machine: het begeven. 285

Door het verval heen doet ze toch altijd weer denken aan de vrouw die ze lang, lang geleden is geweest: de vrouw die niet te onrecht dacht dat de wereld aan haar voeten lag. Toen Hofmeester haar leerde kennen, droeg de wereld haar op handen. En nu? De wereld werd moe van het dragen. Zo wispelturig is de wereld. 286

‘Ik heb u toch niet te lang laten wachten?’ vraagt hij.
‘Een kwartier,’ zegt Hofmeester. ‘Meer niet.’ 286

Hij herinnert zich de vakanties toen ze nog een gezin waren, een gezin dat min of meer intact was. Min of meer. 287

Nu zijn kinderen het huis uit zijn, moet hij leren sterven. Maar hij weet niet waar of bij wie hij les kan nemen. 287

‘Hebben je ouders geen tuin?’
‘Ze hebben een balkon.’ 290

Zijn leven is in de epiloog terechtgekomen, maar hij weet hoe hij een fruitboom moet behandelen. Hij weet hoe hij een tuin tegemoet moet treden. Dat kan niemand hem ontnemen. 291

Geen opmerkingen:

Een reactie posten