woensdag 22 september 2010

Mag 'ik' in een betoog?

Mag 'ik' in een betoog?
Frank Jansen
'Begin een brief nooit met ik', zo luidt een schrijfadvies uit de oude doos. En ook overigens past de schrijver volgens de traditionele normen enige terughoudendheid. Zo vond de grote Franse prozaïst Flaubert dat schrijvers in hun geschriften overal aanwezig moesten zijn, maar nergens zichtbaar mochten zijn. Tegenwoordig lijken de meeste mensen zich hier niet meer aan te storen; al schrijvend plaatsen ze zich prominent op de voorgrond. Is dat erg? Mag de auteur in zijn eigen tekst figureren - mag het woordje ik in geschreven taal?


Voorstander Tegenstander

Ja, 'ik' mag in een betoog.

Wanneer vind ik een opinie de moeite waard? Alleen als ik merk dat deze geworteld is in de persoonlijke ervaring van degene die hem naar voren brengt. Een bijkomend voordeel van schrijvers die zichzelf nadrukkelijk als uitgangspunt nemen, is dat ze meteen aan eerlijke bronvermelding doen. Hun eigen ervaring mag dan beperkt zijn, maar ze zijn wel zo eerlijk om dat meteen te zeggen, in plaats van dat ze hun persoonlijke oordeel verpakken in zogenaamd algemene, 'objectieve' zinsneden. Ook voor de schrijver is het veel natuurlijker om niet in te gaan tegen de elementaire menselijke drift om de eigen belevingswereld als invalshoek te gebruiken.
Daar komt bij dat de eigen ervaring een betoog minder abstract en saai maakt. Wie zegt trouwens dat het bij teksten om een oordeel over de zaak zelf gaat? Ik vind van niet, ik ben vooral geïnteresseerd in de mens achter het standpunt. Geef mij maar zo'n spannend ik-verhaal.

Nee, 'ik' mag niet in een betoog.

Wanneer schrijven we iets op? Als we de lezer bijvoorbeeld ergens van willen overtuigen. Dat overtuigen lukt het best als we die lezer de gelegenheid geven in vrijheid te oordelen over wat we vinden. En we bemoeilijken dat door ons als schrijver tussen de lezer en het geschrevene te dringen. De lezer kan dan niet anders dan het standpunt aan de persoon van de schrijver relateren.
Bovendien kan de aandacht voor de eigen belevenissen tot een te beperkte en daardoor onnodig zwakke bewijsvoering leiden. De lezer is dan immers geneigd er zijn eigen beperkte ervaringen tegenover te stellen.
Ten slotte is het aantal manieren om naar jezelf te verwijzen nogal beperkt; naast ik heb je eigenlijk alleen formuleringen als ondergetekende, mijn persoontje, deze jongen. Dat er op al deze varianten zacht gezegd stilistisch wel iets aan te merken is, zal wel geen toeval zijn. Deze jongen heeft, hoe je hem ook noemt, in de tekst niets te zoeken.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten